Dit zijn alle mineralen die gegeerd zijn omwille van hun kleur en/of lichtspel. Meestal gaat het om de zeldzame goed gevormde en heldere kristallen van mineralen als bv. diamant en topaas, die zo geslepen worden dat hun glans en lichtbreking maximaal tot uiting komen; soms gaat het om massa’s met een mooie kleur, bv. turkoois, opaal, malachiet die dan in ronde vorm (“cabochon”) geslepen worden. Sommige stenen vertonen bij belichting met één heldere lamp een ster met 4 of 6 armen, met als voorbeelden sterrobijn en diopsiet.
Daarbij moet opgemerkt worden dat de meeste specimens van een mineraal niet geschikt zijn als edelsteen, omdat ze troebel zijn, barsten of insluitingen bevatten, geen mooie kleur hebben. Het zijn alleen de zeldzame goed gevormde stukken die in aanmerking komen om te slijpen, de overige belanden in verzamelingen, of ze worden gemalen tot slijppoeder.
De bekendste en duurste edelstenen zijn van oudsher diamant, robijn en saffier (beide vormen van het mineraal korund) en smaragd. Andere bekende soorten zijn opaal, zirkoon, topaas, chrysoberyl met de variëteit alexandriet, toermalijn, en kwartsvariëteiten als bergkristal, rookkwarts, citrien en amethyst.
Om niet dof te worden door krasjes moeten edelstenen minstens even hard zijn als kwarts: dat is alom aanwezig als fijne korreltjes in zand en stof, en komt zo met alles in aanraking. Om er dus niet door bekrast te geraken en zo dof te worden, moeten edelstenen minstens even hard zijn, dat betekent dus hardheid 7 op de schaal van Mohs